De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 mei 2016 drie richtinggevende uitspraken gedaan over huishoudelijke hulp onder de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Beslist is dat huishoudelijke hulp onder de Wmo 2015 valt. Aanspraken op huishoudelijke hulp die zijn toegekend onder de tot 1 januari 2015 geldende oude Wmo, blijven ook daarna gelden. De gemeente kan die aanspraken met toepassing van de Wmo 2015 aanpassen aan haar nieuwe Wmo-beleid. Dit beleid moet berusten op objectief en onafhankelijk onderzoek naar de tijd die nodig is voor een schoon en leefbaar huis.
Overleg met gecontracteerde zorgaanbieders en cliëntenraden is niet toereikend. In de twee Utrechtse zaken is beslist dat de gemeente eerst deugdelijk onderzoek moet doen, in plaats van uit te gaan van het gestelde financiële kader. In de zaak van Aa en Hunze is beslist dat een gemeente huishoudelijke hulp mag aanbieden in de vorm van een algemene voorziening. Aanvullend hierop moet een op de persoon afgestemde maatwerkvoorziening worden aangeboden, indien dat nodig is voor de zelfredzaamheid. De gemeente Aa en Hunze mocht haar inwoner echter niet verwijzen naar de algemene voorziening ‘schoonmaken huis’, omdat de algemene voorziening van Aa en Hunze niet voldoet aan de eisen van de Wmo 2015.
De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.
In alle drie de zaken ontvingen de betrokken inwoners op grond van de oude Wmo al jaren hulp bij het huishouden van hun gemeente. In de Utrechtse zaken kregen de betrokken inwoners als gevolg van nieuwe besluiten onder de Wmo 2015 aanzienlijk minder uren hulp van hun gemeente dan onder de oude Wmo. In de zaak van Aa en Hunze kende die gemeente aan de betrokken inwoner niet langer huishoudelijke hulp toe die was afgestemd op de persoonlijke situatie. In plaats daarvan werd deze inwoner verwezen naar de algemene voorziening ‘schoonmaken huis’ van de gemeente.
Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep is in deze zaken een eindoordeel. Partijen kunnen tegen deze uitspraken dan ook geen hoger beroep instellen.